Geloofsleer Aqida
Kunnen Moslims Hindoe-Goden Gelijkschakelen met Profeten en Ruimte Toekennen aan Allah?
Vraag:
Wat zeggen religieuze geleerden en gewaardeerde juristen over het volgende:
Zayd, een Soennitische moslim bekend om zijn juiste geloofsovertuiging en rol als religieus spreker, verklaarde in een van zijn toespraken:
- “Wanneer onderdrukking toenam en chaos heerste, stuurde Allah, gezeten [‘biraajmaan’] in de hemelen, een stralende groep.”
- “Met de toenemende onderdrukking van de Farao stuurde Allah Profeet Musa, vrede zij met hem. Toen de tirannie van Nimrud zijn hoogtepunt bereikte, zond Allah Profeet Ibrahim, vrede zij met hem. Evenzo stuurde Hij tijdens de hevige onderdrukking door Ravana, Heer Rama.”
Hoe moeten we vanuit een islamitisch perspectief naar Hindoegoden kijken als een “stralende groep”? Hoe toepasselijk is het om Allah, de Verhevene, te beschrijven als “gezeten in de hemel”?
En hoe moeten we naar zo’n spreker kijken? Is het gepast om achter hem te bidden of te overwegen om zijn murid (discipel) te worden? Geef een antwoord in het licht van de Koran en Hadith. Zo bescherm je ons geloof en onze overtuigingen en word je beloond door Allah en gewaardeerd door de mensen.
Vragensteller: Muhammad Sultan Naimi uit India, Bhagalpur Bihar.
Antwoord:
Allah is niet aan ruimte gebonden. Het geloven dat Hij een ruimte inneemt, is ongeloof. Uit Zayds eerdere opmerkingen blijkt dat hij een locatie aan Allah de Almachtige heeft toegekend. Dit komt omdat hij de term ‘biraajmaan’ in verband heeft gebracht met Allah. In de [Indiase] samenleving betekent ‘biraajmaan’ over het algemeen ‘zitten’. Door zijn woorden heeft Zayd dus een plaats toegewezen aan Allah de Almachtige, en dat wordt Islamitisch als ongeloof beschouwd.
Het wordt gesteld in Fatawa al-Alamgiri:
يَكْفُرُ بِإِثْبَاتِ الْمَكَانِ لِلَّهِ تَعَالَى فَلَوْ قَالَ: ازخدا هيج مَكَان خَالِي نيست يَكْفُرُ وَلَوْ قَالَ: اللَّهُ تَعَالَى فِي السَّمَاءِ فَإِنْ قَصَدَ بِهِ حِكَايَةَ مَا جَاءَ فِيهِ ظَاهِرُ الْأَخْبَارِ لَا يَكْفُرُ، وَإِنْ أَرَادَ بِهِ الْمَكَانَ يَكْفُرُ، وَإِنْ لَمْ تَكُنْ لَهُ نِيَّةٌ يَكْفُرُ عِنْدَ الْأَكْثَرِ، وَهُوَ الْأَصَحُّ وَعَلَيْهِ الْفَتْوَى. وَيَكْفُرُ بِقَوْلِهِ اللَّهُ تَعَالَى جَلَسَ لِلْإِنْصَافِ، أَوْ قَامَ لَهُ بِوَصْفِهِ اللَّهَ تَعَالَى بِالْفَوْقِ وَالتَّحْتِ كَذَا فِي الْبَحْرِ الرَّائِقِ وَلَوْ قَالَ: مرابر آسْمَانِ خداي است وَبِرّ زُمَيْن فُلَانٌ يَكْفُرُ كَذَا فِي فَتَاوَى قَاضِي خَانْ.
“Het onderschrijven van een specifieke locatie voor Allah leidt tot ongeloof (kufr). Als iemand zegt: ‘Er is geen plek zonder Allah,’ pleegt hij ongeloof. Wanneer men beweert: ‘Allah bevindt zich in de lucht’, en dit bedoelt in de context van overgeleverde teksten, is dit geen ongeloof. Maar als hij daarmee een specifieke locatie suggereert, pleegt hij ongeloof. Zonder een specifieke intentie wordt dit ook als ongeloof beschouwd volgens de meerderheid van de geleerden. Dit is de meest geaccepteerde mening waarop religieuze uitspraken (fatwa) worden gebaseerd. Ongeloof wordt ook gepleegd door te zeggen: ‘Allah zetelt uit rechtvaardigheid’ of door Hem te beschrijven met termen als ‘boven’ en ‘beneden’, zoals vermeld in al-Bahr al-Ra’iq. Zeggen dat: ‘Mijn Heer is in de hemel en zus en zo is op aarde,’ wordt ook beschouwd als ongeloof, zoals genoemd in Fatawa Qadi Khan.”[1]
“Het onderschrijven van een specifieke locatie voor Allah leidt tot ongeloof (kufr). Als iemand zegt: ‘Er is geen plek zonder Allah,’ pleegt hij ongeloof. Wanneer men beweert: ‘Allah bevindt zich in de lucht’, en dit bedoelt in de context van overgeleverde teksten, is dit geen ongeloof. Maar als hij daarmee een specifieke locatie suggereert, pleegt hij ongeloof. Zonder een specifieke intentie wordt dit ook als ongeloof beschouwd volgens de meerderheid van de geleerden. Dit is de meest geaccepteerde mening waarop religieuze uitspraken (fatwa) worden gebaseerd. Ongeloof wordt ook gepleegd door te zeggen: ‘Allah zetelt uit rechtvaardigheid’ of door Hem te beschrijven met termen als ‘boven’ en ‘beneden’, zoals vermeld in al-Bahr al-Ra’iq. Zeggen dat: ‘Mijn Heer is in de hemel en zus en zo is op aarde,’ wordt ook beschouwd als ongeloof, zoals genoemd in Fatawa Qadi Khan.”[1]
Vanuit ‘Fatawa al-Alamgiri’ is duidelijk dat wie woorden gebruikt die ‘boven’ of ‘onder’ voor Allah de Almachtige aanduiden, als ongelovige wordt beschouwd. Zayd moet daarom berouw tonen, zijn geloof herbevestigen en zijn huwelijk vernieuwen.
Het labelen van ongelovigen en polytheïsten als de ‘stralende groep’ en suggereren dat ze door Allah zijn gezonden om onderdrukking tegen te gaan, net als de nobele Profeten, plaatst ze op gelijke voet met de nobele Profeten. Zo’n overtuiging is volledig gebaseerd op misleiding en ongeloof. De Koran beschrijft polytheïsten zelf als onderdrukkers:
إِنَّ الشِّرْكَ لَظُلْمٌ عَظِيْمٌ
“Voorzeker, het toekennen van partners aan Hem is een enorme onrecht.” [31:13]
Wat zou de zin ‘stuur ze tegen onderdrukking’ kunnen betekenen? Bovendien ontbreekt, ondanks de overdadige lof van Zayd tot aan het randje van ongeloof, het bewijs voor het bestaan van Rama.
Zoals Alahazrat opmerkt:
“In de Heilige Koran noch in de gerespecteerde Hadith wordt Rama of Krishna genoemd. Afgezien van de consistente verhalen van de hindoes, hebben we geen concreet bewijs dat ze echte figuren waren of slechts karakters die zijn voortgekomen uit een tuin van verbeelding. Als deze Hindoe-verhalen niet worden beschouwd als betrouwbaar bewijs, dan blijft het bestaan van deze figuren onbevestigd. Als men deze verhalen echter accepteert als geldig, bewijzen ze ook hun misstappen en ongepaste daden. Wat heeft het dan voor zin om op deze verhalen te vertrouwen voor hun bestaan maar hun [gedocumenteerde] gedragingen te negeren? En men mag niet aannemen of zelfs maar veronderstellen, Allah verhoede het, dat zij de status hebben van Profeten of Boodschappers.”[2]
Daarnaast spreekt Zayd hoog over Rama, wat op zichzelf een vorm van ongeloof is, aangezien deze woorden lijken te getuigen van eerbied voor een godheid van de religie van de ongelovigen. Het vereren van dergelijke godheden wordt volgens rechtsgeleerden gelijkgesteld aan ongeloof.
Zoals Alahazrat opmerkt:
“Maar respect tonen voor de religieuze sentimenten van ongelovigen, hun godheden en hun afgoden, is een duidelijke uiting van ongeloof. Allah de Almachtige zegt: وَلِلَّهِ الْعِزَّةُ وَلِرَسُولِهِ وَلِلْمُؤْمِنِينَ وَلَٰكِنَّ الْمُنَافِقِينَ لَا يَعْلَمُونَ ‘Alle eer behoort toe aan Allah en aan Zijn Nobele Boodschapper en aan de moslims, maar de hypocrieten weten het niet.’ [63:8] Respect tonen voor andere godheden, afgoden en religieuze gevoelens, zelfs als het slechts gaat om het prijzen van hun praktijken, wordt universeel geïdentificeerd als ongeloof door geleerden. Zoals vermeld in Ghamz Uyun wa al-Basa’ir: اتَّفَقَ مَشَايِخُنَا أَنَّ مَنْ رَأَى أَمْرَ الْكُفَّارِ حَسَنًا فَقَدْ كَفَرَ ‘Onze geleerden zijn het erover eens dat wie de praktijken van de ongelovigen als goed beschouwt, inderdaad ongeloof heeft gepleegd.’[3] Het is essentieel voor deze personen om berouw te tonen van dergelijke geloofsovertuigingen, hun geloof in de Islam te herbevestigen en hun huwelijksgeloften te vernieuwen.”[4]
Conclusie: In Zayds toespraak, waarin hij naar Allah verwijst als ‘Barajmaan’ en naar de afgoden van de polytheïsten verwijst als een ‘stralende groep’, kan worden gezien als ongeloof. Het is cruciaal voor Zayd om berouw te zoeken, zijn geloof te herbevestigen en zijn huwelijksgeloften te vernieuwen. Tot Zayd openlijk berouw toont voor zijn opmerkingen, is het afgeraden en verboden om zijn lezingen bij te wonen of achter hem te bidden. Allah de Almachtige weet het allerbeste wat rechtvaardig is.
[2] Fatawa al-Ridawiyyah: 14/138.
[3] Ghamz Uyun al-Basa’ir fi Sharh al-Ashbah wa’l-Naza’ir 2/203.
[4] Fatawa al-Ridawiyyah: 14/132.
Mufti Muhammad Zulfaqar Khan Naimi Kakralwi
25-Shaban-1432 || ≈ 26-Jul-2011
al-Fuyudat al-Nabawiyyah fi’l-Fatawa al-Hanafiyya (Fatawa Uttarakhand): vol. 2, p. 42
Klik voor meer fatawa’s van Mufti Zulfaqar Naimi
25-Shaban-1432 || ≈ 26-Jul-2011
al-Fuyudat al-Nabawiyyah fi’l-Fatawa al-Hanafiyya (Fatawa Uttarakhand): vol. 2, p. 42
Klik voor meer fatawa’s van Mufti Zulfaqar Naimi