Hadith

Waren de ouders van de Profeet gelovigen?

In de hadith vertelt Abu Hurayra (moge Allah tevreden met hem zijn) dat de Profeet (vrede zij met hem) zei: “Ik wenste de toestemming van mijn Heer om vergiffenis te vragen voor mijn moeder en Hij heeft mij niet toegestaan ​​en ik smeekte toestemming om haar graf te bezoeken en het werd mij verleend.” [Sahih Muslim: 976]

Allah gaf toestemming aan de Profeet (vrede zij met hem) om zijn moeders graf te bezoeken. Dit bewijst dat zijn nobele moeder een gelovige was, omdat het verboden was voor hem om bij het graf van de ongelovigen te staan. Allah zegt: “En doe nimmer het gebed over wie ook van hen, die dood is, noch sta bij zijn graf” [9:84]. Indien de nobele moeder geen gelovige was dan zou er geen toestemming worden verleend om haar graf te bezoeken, dan werd het verboden om bij de graven van de ongelovigen te staan.

Nu het vraagstuk omtrent de reden dat Allah hem geen vergiffenis [Istighfar] toestond voor zijn nobele moeder. Het antwoord is dat het achterdochtigheid teweegbrengt in het recht van de feilbare in geval van vergiffenis. Dit betekent dat, als de Profeet (vrede zij met hem) om vergeving smeekte, een persoon de achterdochtigheid kon opwekken dat zijn moeder misschien een zondige daad had verricht waarvoor hij om ontheffing wenste. Allah bracht deze vergiffenis tot stilstand zodat er geen achterdochtigheid zou voortkomen met betrekking tot zijn moeder.

Er dient geen twijfel te zijn dat zijn moeder in waarschijnlijkheid overleden is aan afgoderij en daarvoor vergiffenis verzocht, want Allah heeft het hem al vóór deze gelegenheid verboden om vergiffenis te vragen voor de afgodenaanbidders. Allah zegt: “Het past de Profeet en de gelovigen niet, dat zij vergiffenis voor de afgodendienaren vragen” [9:113]. Dit vers werd onthuld vóór de migratie, en het bezoek van zijn moeders graf vond plaats na de verovering van Mekka of het verdrag van Hudaybiyyah.

Het standpunt van Ahl al-Sunna is dat de voorouders van de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) gelovigen waren en geen spoor van heidendom en afgoderij hadden, noch waren zij betrokken bij ontucht en het licht van de Profeet (vrede zij met hem) werd altijd overgedragen van zuivere nakomelingen tot zuivere baarmoeders.

Imam al-Suyuti heeft drie canonieke opvattingen vanuit de Abrahamitische religie [Hunafa] voorgelegd over de nobele ouders van de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem). Een van hen is dat zijn ouders afkomstig waren van de mensen van de natuurlijke godsdienst [Fitrah], en dat alle mensen van de natuurlijke godsdienst verlossing genieten. Deze opvatting betekent dat er geen toestemming werd gegeven voor vergeving, omdat zijn ouders geen volgelingen [mukallaf] waren. Er is dus voor niet-volgelingen geen vergiffenis nodig. De tweede is dat zijn voorouders gelovigen waren. De reden om geen toestemming te geven voor vergiffenis was omdat het achterdochtigheid zou opwekken inzake de zonden. De derde opvatting is dat de ouders van de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) na de dood in hun graf tot levend werden gebracht en daarna veredeld waren met geloof. De reden om geen toestemming te geven voor vergiffenis in deze opvatting is duidelijk. We zullen hieronder elk van de drie opvattingen samengevat uiteenzetten. [Sharh Sahih Muslim: 2:868]

Ouders waren van de mensen van de natuurlijke religie

Imam al-Suyuti schrijft dat Izz al-Din b. ‘Abd al-Salam zei: “De Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) werd gezonden, behalve dat elke Profeet uit zijn eigen stam werd gezonden.” Dit bepaalt dat behalve de nakomelingen van een profeet en hun stam dat iedereen van hen onder de mensen van de natuurlijke godsdienst behoren. Dus zijn nobele ouders waren geen familie van Profeet ‘Isa (vrede zij met hem), noch van zijn stam. Hierdoor heeft ieder twijfel geen weging doordat de nobele ouders van de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) afkomstig waren van de mensen van de natuurlijke godsdienst. En de mensen van de natuurlijke godsdienst verkrijgen redding zoals het uit de verzen wordt bewezen: “En Wij gaan niet tot bestraffing over, zolang Wij niet een boodschapper hebben gezonden” [17:15], “En zou Wij hen vóór de komst van de Boodschapper met enige straf hadden verdelgd, zouden zij zeker hebben gezegd: ‘O onze Heer, waarom hebt Gij tot ons geen boodschapper gezonden, zodat wij Uw tekenen hadden kunnen volgen eer wij vernederd en onteerd werden.’” [20:134], “En Wij hebben geen vestiging vernietigd, of er waren waarschuwers voor haar, om te waarschuwen. En Wij zijn niet onrechtvaardig” [26: 208-209].

Uit de Qur’an verzen wordt duidelijk dat het de eeuwige gewoonte van Allah is dat wanneer een profeet niet naar een volk wordt gestuurd dat zij niet als volgelingen worden beschouwd [mukallaf], noch straf verdienen en dit de mensen zijn van natuurlijke godsdienst, en zij de redding verkrijgen volgens de Qur’an. Met betrekking tot dit fundamenteel verkrijgen de ouders van de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) dus redding [al-Hawi al-Fatawi: vol. 2, p. 202-210].

Al zijn voorouders waren gelovigen

De tweede opvatting is dat de voorouders van de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) allemaal gelovigen waren. Imam al-Suyuti heeft het volgende bewijs uit de Qur’an opgesteld: “Die u ziet, wanneer gij opstaat. En uw bewegingen onder degenen die bidden” [26:218-219].

Imam al-Suyuti schrijft: Imam al-Razi oreerde in zijn Asrar al-Tanzil dat het licht van de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) werd overgedragen van aanbidder tot aanbidder. Dus dat elke vader en moeder van hem heeft Allah hen gemaakt onder degene die aanbidden en gelovigen waren. Dit wordt bevestigd door de uitspraak van de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem): “Ik ben altijd overgebracht van zuivere generatie tot zuivere baarmoeders.” [Kanz al-Ummal: vol. 11, p. 427-428, #32010; Tarikh al-Baghdadi: vol. 17, p. 94-95; al-Shifa: vol. 1, p. 165: al-Sirah al-Nabawiyyah Ibn Kathir: vol. 1, p. 195-196; Ruh al-Ma’ani: vol. 7, p. 194-195] Derhalve, al zijn voorouders waren aanbidders, zuiver en gelovigen.

En Imam al-Alusi schrijft een hermeneutisch citaat over ‘degenen die bidden’ van Ibn ‘Abbas waarin de gezegende voorouders van de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— zijn bewezen en dat wie de gezegende voorouders onder de ongelovigen beschouwt, zegt hij [Imam al-Alusi] dat degene zelf tot de ongelovige behoort [Ruh al-Ma’ani: vol. 19, p. 137-138].

Het andere bewijs voor deze opvatting is dat het aardoppervlak nooit leeg was van de mensen van het geloof, en elke generatie zijn licht was binnen de beste van Adam’s stam. Van het oppervlak van de Qur’an is niemand beter dan de mensen van het geloof, want Allah zegt: “een Moslim-slaaf is beter dan een afgodendienaar” [2:221]. De betekenis hiervan is dat zijn licht in elke generatie onder de gelovigen circuleerde, wat bewijst dat onder elke generatie zijn nobele voorouders gelovigen waren.

Dat de oppervlakte van de aarde nooit leeg was van de mensen van het geloof, wordt gerefereerd aan ‘Abd al-Razzaq in zijn verzameling waarin hij een overlevering van Ibn Musayb noemt waarin ‘Ali zei: “Elke generatie op het aardoppervlak zal er minstens zeven moslims zijn en indien een generatie doordringt verzuimend van gelovigen op het aardoppervlak, dan zou de aarde en zijn bewoners vernietigd zijn.” Imam al-Suyuti zegt dat deze hadith de overleveraarsketen authentiek is onder dezelfde voorwaarden van Imam al-Bukhari en Muslim. Alhoewel het de bewoordingen van ‘Ali zijn, kunnen [deze bewoordingen] niet volledig vanuit het rationele verstand afstammen. Dus maakt het de hadith een directe engram [marfu’] van de Profeet (vrede zij met hem).

Nu inzake dat de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) onder de besten van Adam’s stam is voortgekomen. Dit wordt gerefereerd uit de Sahih-verzameling van Imam al-Bukhari, waarin hij een overlevering van Abu Hurayra noemt: “Ik ben te alle tijden onder de besten der generaties overgebracht van Adam’s nageslacht. Alsook thans ben ik gezonden onder de beste der generaties.” [Sahih al-Bukhari: 3557] En Imam al-Bayhaqi meldt in zijn Dalail al-Nabuwwa een overlevering van Anas: “Wanneer het mensenvolk verdeeld werd in twee uitspansels, plaatste Allah mij [of mijn licht] tussen de beste uitspansels. Nadien kwam ik voort uit mijn ouders en nooit ben ik ergens in aanraking gekomen in de tijden der onwetendheid, en ik kwam altijd voort uit de huwelijken van Adam tot mijn vader en nimmer uit ontucht. Ik ben deugdzamer dan u met betrekking tot mijn persoonlijkheid en voorouders.” En Imam Abu Nu’aym noemt in zijn Dalail al-Nabuwwa een overlevering van Ibn ‘Abbas waarin de Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd: “Allah heeft mij altijd overgedragen van zuivere nakomenlingen tot zuivere baarmoeders, en wanneer twee takken elkaar in aanraking kwamen, was ik van de beste der takken.” En Imam Muslim in zijn Sahih-verzameling en Imam al-Tirmidhi in zijn verzameling overleveren van Wathila b. al-Asqa’ waarin de Profeet (vrede zij met hem) zei: “Voorwaar, Allah heeft Isma’il gekozen uit de kinderen van Ibrahim, en Hij koos Banu Kinana uit de kinderen van Isma’il, en Hij koos de Quraysh uit Banu Kinanah en Hij koos Banu Hashim uit de Quraysh en Hij koos mij uit Banu Hashim.” [Sahih Muslim: 2276; Jami’ al-Tirmidhi: 3605].

Imam al-Tirmidhi met een deugdelijk [hasan] keten van overleveraars en Imam al-Bayhaqi overleveren van Ibn ‘Abbas waarin de Profeet (vrede zij met hem) zei: “Toen Allah mij schiep liet hij mij voortkomen uit de beste der schepsels, en toen hij stammen schiep, plaatste hij mij uit de beste der stammen, en toen hij mensen schiep, plaatste hij mij uit de beste der mensen, en toen hij de huizen schiep, plaatste hij me uit de beste des huizes. Dus ik ben de beste van hen in karakter en de beste van hen in huizes.” [Al-Hawi al-Fatawi: vol. 2, p. 210-212]

Uit al deze authentieke, betrouwbare en vertrouwelijke ahadiths is bewezen dat de Profeet (vrede zij met hem) is voortgebracht onder de beste ouders van Adam tot ‘Abdullah, en tevens gelovigen waren en dat is de reden dat zijn nobele voorouders allemaal gelovigen waren. [Sharh Sahih Muslim: 2:870]

Was Azar de vader van Ibrahim?

Een vraag wordt vaak gesteld dat van zijn voorouders al zijn ouders gelovigen waren, terwijl Profeet Ibrahim (vrede zij met hem) één van zijn voorvaderen is, dan zou zijn vader [van Ibrahim] ook een gelovige moeten zijn, hoewel de Qur’an zegt dat Profeet Ibrahim’s vader Azar een ongelovige is. Het antwoord hierop is dat uit het Arabische woordenboek, de Qur’an en de hadith het woord ‘vader’ van toepassing is op oom, omdat dit is bewezen aan de hand van de opheldering van geschiedkundigen dat de vader van Profeet Ibrahim Tarikh was en Azar zijn oom. Het aanvullende bewijs is dat Profeet Ibrahim (vrede zij met hem) vergiffenis zocht voor zijn oom Azar. Echter, toen hij stierf als ongelovige werd Profeet Ibrahim ontevreden over hem en verzocht geen vergiffenis meer voor hem. Zoals het de Qur’an staat: “En het vragen om vergeving door Abraham voor zijn vader [oom] was slechts vanwege een belofte die hij hem had gedaan, maar toen het Abraham duidelijk werd, dat hij een vijand van Allah was, verklaarde hij zich los van hem. Waarlijk, Abraham was zeer zachtmoedig, verdraagzaam” [9:114].

Imam al-Suyuti schrijft: een overlevering van Muhammad b. Ka’b, Qatada, Mujahid en Hasan en anderen, wordt vermeld dat Profeet Ibrahim (vrede zij met hem) tijdens het leven van Azar hoop had op zijn geloofsovertuiging en toen hij stierf aan afgoderij werd Profeet Ibrahim ontstemd over hem. Hierna vond de gebeurtenis van Nimrod plaats. Hierna migreerde Profeet Ibrahim naar Sham, daar vond de gebeurtenis plaats van een tirannieke koning van Sara. Dientengevolge ontmoette hij de dienstmaagd Hajra en daarna verliet hij Sham en met de Wil van Allah vestigde hij Hajra en haar zoon Isma’il in de Mekkaanse vallei terwijl hij de volgende smeekbede in de Qur’an maakte: “O mijn Heer, ik heb sommige van mijn kinderen in een vallei doen wonen, die geen veldwas oplevert” [14:37]. En hierna smeekte hij: “O onze Heer, vergeef mij en mijn ouders en al die gelovigen op de Dag waarop de afrekening zal geschieden” [14:41].

Ingevolge smeekte Profeet Ibrahim (vrede zij met hem) om zijn ouders ten tijde nadien zijn oom stierf, wat vorenoverwogene uit de Qur’an inzake zijn ongeloof en zijn ongenoegen voor vergiffenis is bewezen. Blijkens was het de oom van Profeet Ibrahim en niet zijn vader. Indien het toch zijn vader bleek, dan zou hij niet om vergiffenis wensen. Hieruit is bewezen dat de vermeldingen in de Qur’an ‘vader’ een eponiem is voor oom. [al-Hawi al-Fatawi: vol. 2, p. 213-215]

Een antwoord op een ambigue

Eén ambiguïteit die oprijst is dat in Sahih Muslim deze hadith is waarin Anas vertelde dat een persoon zei: “‘Oh Boodschapper van Allah! Waar is mijn vader?’ Hij antwoordde: ‘In het hellevuur.’ Toen hij wegliep riep hij hem terug en zei: ‘Mijn vader en uwer vader zullen beiden in het hellevuur behoren.’” [Sahih Muslim: 203] Het antwoord hierop is dat de vermelding van vader een eponiem is van oom.

Het was een gebruikelijke gewoonte onder de Arabieren om hun oom als hun vader te benoemen. Een zelfde voorbeeld is aanwezig in de Qur’an, waarin Profeet Yaqub de zoon is van Profeet Isaaq, en Profeet Isaaq en Profeet Ismaël broers van elkaar zijn. Hierdoor wordt Profeet Ismaël de oom van Profeet Yaqub, maar in de Qur’an wordt het naar Profeet Yaqub verwezen als zijn vader. Kijkend naar het gezegde toen Profeet Yaqub zijn zonen vroeg wat zij na hem zouden aanbidden waarop zij antwoordden: “Wij zullen uw God aanbidden en de God uwer vader, Abraham en Ismaël en Izaäk [2:133].” (Vrede zij met hen).

Imam al-Suyuti gaf een compact en universeel tegenwerpende antwoord op al die hadith die een verbeeldend bezwaar geven over het geloof van de nobele ouders middels één vers uit de Qur’an: “en Wij gaan niet tot bestraffing over, zolang Wij niet een boodschapper hebben gezonden” [14:15]. [Sharh Sahih Muslim: 2:871]

De derde opvatting

Van de geleerden van Ahl al-Sunnah; Ibn Shami, Hafiz Abu Bakr Khatib al-Baghdadi, al-Suhayli, al-Qurtubi, Muhib Tabari, Nasir al-Din b. al-Munir en anderen namen de opvatting dat de ouders van de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) tot leven werden teruggebracht in hun graven en naderhand het geloof van hem omarmden. Imam al-Suhayli vertelde in zijn al-Rawd al-Unuf een hadith met een zwak [daif] overleveraarsketen van ‘Aisha waarin zij zei: “De Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) smeekte zijn Heer om zijn ouders weer tot leven te brengen. Allah bracht hen weer tot leven en omhelsde het geloof van hem en daarna werd de dood over hen geworpen.”

Imam al-Suyuti schrijft dat Imam al-Suhayli zei na het vermelden van deze hadith dat Allah macht heeft over alles. Hij bracht de doden weer tot leven voor Profeet Ibrahim en Uzair en voor de Profeet (vrede zij met hem) heeft Allah hem, wiens genegenheid onmeetbaar is en met overvloedige eigenaardigheden is, de gunst ontmoet. Bovendien heeft Allah de hartelijke verlangen vervult van de Profeet om zijn ouders tot leven te laten komen zodat ze verheven werden in de nobelheid van de Islam. [al-Hawi al-Fatawi: vol. 2, p. 230]

De geleerde van Bareilly al-Imam Ahmad Rida in zijn proefschrift Shumul al-Islam li Usul al-Rasul al-Kiram schrijft: Ik zeg, inzake het tot leven brengen dat is overgeleverd, die Hafiz b. Diya met zijn bewoording heeft afgeslagen omtrent de Qur’anverzen waarbij het geloof van de ouders een noodzakelijke dissensus wordt gelet op geen enkel baat na uitsterving geschied. Want op welke wijze wordt een dissensus een noodzakelijkheid? Alhoewel we niet zeggen dat de ouders van de Profeet (vrede zij met hem) na ongeloof weer tot leven zijn gebracht om geloof te verkrijgen. Echter zeggen we dat ze na het overlijden op monotheïsme weer tot leven werden gebracht om de nobele religie en zijn voorschriften ervan door Mohammed (vrede zij met hem) te worden veredeld en toedienend hun geloof te verrijken. Zodoende is in deze kwestie geen noodzaak om de verzen specifiek te verhelderen zoals het is gedaan door de geleerden. [Fatawa al-Ridawiyyah: 30:287]

Imam al-Suyuti verzamelde vele ahadiths in zijn canonieke these, we hebben het samenvattend aangetoond door één hadith te noemen. De stelling van het geloof van de ouders van de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) is weliswaar niet fundamenteel of doctrinair. Echter, ter verfraaïng van iemands band in het geloof en de liefde voor hem te vermeerderen wordt er hierover geschreven. De reden daartoe is de gedachte dat onze ouders gelovigen zijn en die van hem niet en de onze de nobelheid van de islam hebben bereikt en die van hem niet. Dit is nogal onaangenaam voor een gelovige zijn bescheidenheid en liefde voor het geloof. Het belang van dit onderwerp is om controle te hebben over men’s eigen zwijgzaamheid en om zulke woorden over de ouders niet uit te spreken dat minachting of ergernis teweegbrengt in het hart van de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem). [Sharh Sahih Muslim: 2:872]

Wijsheid voor de redetwisters

De geleerde van Bareilly al-Imam Ahmad Rida schrijft in zijn proefschrift Shumul al-Islam li Usul al-Rasul al-Kiram: Verleenend dat deze stelling niet bindend, noch een consensus is. Waar is dan de binding en consensus van het tegengeluid? Als men fouten maakt in de richting van omgangsvormen [adab] dan is het vele malen beter alsdan, Allah verhoede, de fout neigt naar aanmatiging, zoals het wordt toegeschreven in de hadith waarin de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem) heeft gezegd: “Alwaar het is begrensd, derogeer zijn grenzen. Voorwaar, de fout in de vrijstelling van de Imam is beter dan fout in straf.” (al-Musannaf Ibn Abi Shayba: 28493; Jami’ al-Tirmidhi: 1424; al-Mustadrak lil-Hakim in Kitab al-Hudud; al-Bayhaqi’s al-Sunan al-Kubra; al-Hakim verklaart het authentiek). [Fatawa al-Ridawiyyah: 30:289]

Voorwaar, geenzins is het mogelijk zonder een Goddelijk verordening. Desondanks, hebben de anderen er ruimte voor vrijgemaakt? Welk onbetwistbare bewijs is er van het tegengeluid betracht? In geen geval! Niet één enkele hadith was authentiek en klaarblijkelijk. De klaarblijkelijke waren zonder uitzondering niet authentiek, en de authentieke waren zonder uitzondering niet klaarblijkelijk, die wij kortstondig hebben betoogd en zelfs minimaal stilzwijgend bleven, te zijner tijd dient de afdoening aan de Ge­bor­ge­ner. [Fatawa al-Ridawiyyah: 30:290]