Hadith

Was de Profeet bang na de openbaring?

De gebeurtenis van de goddelijke openbaring

‘Aisha Umm al-Muminin –Allah zijt tevreden met haar– overleverde:

Het begin van de goddelijke openbaring aan de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede–, kwam [waarneembaar] in de vorm van een oprechte droom. Elke droom die hij ook opvatte was zo helder als zichtbaar daglicht. Toen werd de liefde voor afzondering op hem geschonken. Hij ging zich afzonderen in de grot van Hira en voordat hij naar huis ging, aanbad hij verscheidene nachten daar. Voor zijn verblijf daar nam hij voedsel mee en kwam dan terug naar Vrouwe Khadija om nam weer voedsel mee totdat de openbaring aan hem werd onthuld toen hij in de grot van Hira was. Toen kwam er een engel naar hem toe en zei: “Lees.” De Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede– antwoordde: “Ik ben niet iemand die leest.” Hij voegde eraan toe: daarna greep de engel me en drukte me met zoveel kracht dat ik me uiterst ongemakkelijk voelde. Toen liet hij me los en vroeg hij opnieuw: “Lees.” Ik antwoordde: “Ik ben niet iemand die leest.” Daarop pakte hij me weer vast en drukte me met zoveel kracht dat ik me uiterst ongemakkelijk voelde. Toen liet hij me los en vroeg hij opnieuw: “Lees.” Ik antwoordde: “Ik ben niet iemand die leest.” Daarop pakte hij me voor de derde keer en drukte me met zoveel kracht dat ik me uiterst ongemakkelijk voelde. Toen liet hij me los en vroeg opnieuw: “[O nobele Boodschapper van Allah!] Lees met de naam van uw Heer Die schiep, Schiep mens uit een klonter. Lees, en uw Heer alleen is de meest Barmhartige [96: 1-3].” Nadat de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– die verzen las ging hij in die vervoering terug naar huis met een bevend hart. Hij kwam naar Vrouwe Khadija bint Khuwailid –Allah zijt tevreden met haar– en zei: “Dek mij! Dek mij!” Dus de mensen van het huis bedekten hem tot zijn vreesgevoel voorbij was en hij liet Vrouwe Khadija weten van de gebeurtenis die plaatsvond en zei: “Ik vrees voor me eigen zelf.” Vrouwe Khadija antwoordde: “Nee, nooit! Bij Allah! Allah zal u nooit beschamen. U behoudt verwantschap met uw verwanten, heft de last van de zwakken op, verdient voor de minderbedeelde, bent liefdevol voor uw gasten en helpt degenen die door ellende zijn getroffen op het ware pad.” Vrouwe Khadija bracht hem vervolgens naar haar neef; Waraqa Ibn Nawfal bin Asad bin ‘Abdul ‘Uzza. Die in de onbekende periode [voor de islamitische] een Nazarener werd en vroeger boeken in de Hebreeuwse taal schreef. Hij zou net zoveel schrijven van het evangelies in het Hebreeuws als Allah wilde dat hij schreef. Hij was een oude man en was blind geraakt. Vrouwe Khadija zei tegen hem: “O mijn neef! Luister naar het verhaal van uw neefje.” Waraqa vroeg hem: “O neefje! Wat hebt u gezien?” Toen vertelde de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– hem wat hij had gezien. Waraqa zei toen tegen hem: “Dit is de reine openbaring [de engel die de boodschap overbrengt] die neerdaalde op Musa –Allah schenke hem vrede– bij Allah. O hoe ik wens dat ik nog jong was! O, wat zou ik willen dat ik nog levendig wanneer uw mensen u zullen afwijzen. De Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– zei: “Zijn er mensen die me zouden afwijzen?” Waraqa antwoordde: “Ja! Dezelfde die een boodschap als u bracht, was vijandig gezind en als ik zou blijven, zou ik u sterk steunen.” De daar opeenvolgende dagen leefde Waraqa niet lang en stierf en was de neerdaling van de openbaring stationair [Sahih al-Bukhari: 3; Sahih Muslim: 310, 311, 312; ‘Abd al-Razzaq: 9719; Musnad Ishaq Ibn Rahwayh: 840; Musnad Abu ‘Awanah: vol. 1, p. 113; Sahih Ibn Hibban: 33; al-Shariah al-Ajurri: 439-440; Ibn Manda: 683; Abi Nu’aym’s Dala’il al-Nabuwwa: 162; al-Bayhaqi’s Dala’il al-Nabuwwa: vol. 2, p. 135-137; Musnad Ahmad: vol. 6, p. 233; Musnad Ahmad: 65957, vol. 43, p. 112-114].

حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ بُكَيْرٍ، قَالَ حَدَّثَنَا اللَّيْثُ، عَنْ عُقَيْلٍ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، عَنْ عُرْوَةَ بْنِ الزُّبَيْرِ، عَنْ عَائِشَةَ أُمِّ الْمُؤْمِنِينَ، أَنَّهَا قَالَتْ أَوَّلُ مَا بُدِئَ بِهِ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم مِنَ الْوَحْىِ الرُّؤْيَا الصَّالِحَةُ فِي النَّوْمِ، فَكَانَ لاَ يَرَى رُؤْيَا إِلاَّ جَاءَتْ مِثْلَ فَلَقِ الصُّبْحِ، ثُمَّ حُبِّبَ إِلَيْهِ الْخَلاَءُ، وَكَانَ يَخْلُو بِغَارِ حِرَاءٍ فَيَتَحَنَّثُ فِيهِ ـ وَهُوَ التَّعَبُّدُ ـ اللَّيَالِيَ ذَوَاتِ الْعَدَدِ قَبْلَ أَنْ يَنْزِعَ إِلَى أَهْلِهِ، وَيَتَزَوَّدُ لِذَلِكَ، ثُمَّ يَرْجِعُ إِلَى خَدِيجَةَ، فَيَتَزَوَّدُ لِمِثْلِهَا، حَتَّى جَاءَهُ الْحَقُّ وَهُوَ فِي غَارِ حِرَاءٍ، فَجَاءَهُ الْمَلَكُ فَقَالَ اقْرَأْ‏.‏ قَالَ ‏”‏ مَا أَنَا بِقَارِئٍ ‏”‏‏.‏ قَالَ ‏”‏ فَأَخَذَنِي فَغَطَّنِي حَتَّى بَلَغَ مِنِّي الْجَهْدَ، ثُمَّ أَرْسَلَنِي فَقَالَ اقْرَأْ‏.‏ قُلْتُ مَا أَنَا بِقَارِئٍ‏.‏ فَأَخَذَنِي فَغَطَّنِي الثَّانِيَةَ حَتَّى بَلَغَ مِنِّي الْجَهْدَ، ثُمَّ أَرْسَلَنِي فَقَالَ اقْرَأْ‏.‏ فَقُلْتُ مَا أَنَا بِقَارِئٍ‏.‏ فَأَخَذَنِي فَغَطَّنِي الثَّالِثَةَ، ثُمَّ أَرْسَلَنِي فَقَالَ ‏{‏اقْرَأْ بِاسْمِ رَبِّكَ الَّذِي خَلَقَ * خَلَقَ الإِنْسَانَ مِنْ عَلَقٍ * اقْرَأْ وَرَبُّكَ الأَكْرَمُ‏}‏ ‏”‏‏.‏ فَرَجَعَ بِهَا رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَرْجُفُ فُؤَادُهُ، فَدَخَلَ عَلَى خَدِيجَةَ بِنْتِ خُوَيْلِدٍ رضى الله عنها فَقَالَ ‏”‏ زَمِّلُونِي زَمِّلُونِي ‏”‏‏.‏ فَزَمَّلُوهُ حَتَّى ذَهَبَ عَنْهُ الرَّوْعُ، فَقَالَ لِخَدِيجَةَ وَأَخْبَرَهَا الْخَبَرَ ‏”‏ لَقَدْ خَشِيتُ عَلَى نَفْسِي ‏”‏‏.‏ فَقَالَتْ خَدِيجَةُ كَلاَّ وَاللَّهِ مَا يُخْزِيكَ اللَّهُ أَبَدًا، إِنَّكَ لَتَصِلُ الرَّحِمَ، وَتَحْمِلُ الْكَلَّ، وَتَكْسِبُ الْمَعْدُومَ، وَتَقْرِي الضَّيْفَ، وَتُعِينُ عَلَى نَوَائِبِ الْحَقِّ‏.‏ فَانْطَلَقَتْ بِهِ خَدِيجَةُ حَتَّى أَتَتْ بِهِ وَرَقَةَ بْنَ نَوْفَلِ بْنِ أَسَدِ بْنِ عَبْدِ الْعُزَّى ابْنَ عَمِّ خَدِيجَةَ ـ وَكَانَ امْرَأً تَنَصَّرَ فِي الْجَاهِلِيَّةِ، وَكَانَ يَكْتُبُ الْكِتَابَ الْعِبْرَانِيَّ، فَيَكْتُبُ مِنَ الإِنْجِيلِ بِالْعِبْرَانِيَّةِ مَا شَاءَ اللَّهُ أَنْ يَكْتُبَ، وَكَانَ شَيْخًا كَبِيرًا قَدْ عَمِيَ ـ فَقَالَتْ لَهُ خَدِيجَةُ يَا ابْنَ عَمِّ اسْمَعْ مِنَ ابْنِ أَخِيكَ‏.‏ فَقَالَ لَهُ وَرَقَةُ يَا ابْنَ أَخِي مَاذَا تَرَى فَأَخْبَرَهُ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم خَبَرَ مَا رَأَى‏.‏ فَقَالَ لَهُ وَرَقَةُ هَذَا النَّامُوسُ الَّذِي نَزَّلَ اللَّهُ عَلَى مُوسَى صلى الله عليه وسلم يَا لَيْتَنِي فِيهَا جَذَعًا، لَيْتَنِي أَكُونُ حَيًّا إِذْ يُخْرِجُكَ قَوْمُكَ‏.‏ فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏”‏ أَوَمُخْرِجِيَّ هُمْ ‏”‏‏.‏ قَالَ نَعَمْ، لَمْ يَأْتِ رَجُلٌ قَطُّ بِمِثْلِ مَا جِئْتَ بِهِ إِلاَّ عُودِيَ، وَإِنْ يُدْرِكْنِي يَوْمُكَ أَنْصُرْكَ نَصْرًا مُؤَزَّرًا‏.‏ ثُمَّ لَمْ يَنْشَبْ وَرَقَةُ أَنْ تُوُفِّيَ وَفَتَرَ الْوَحْىُ‏.‏

Lees hier de volledige uitleg van de openbaring.


Hermeunitiek van al-Imam Ibn al-Jawziy over “ik vrees voor mijn eigen zelf”

In deze profetische overlevering zei de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede–: “ik vrees voor mijn eigen zelf.” al-Imam Ibn al-Jawziy (overleden in 597) schrijft als uitleg: In het begin kreeg de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede– een dergelijke [argwanend] vrees voor datgene wat hij zag of dat Satan was. Soms is het aanvechtbaar bij inmenging van valsheid en waarheid, en hij was zoekend naar verenigde bewijzen en reflecteerde middels kritische vragen, totdat de degelijkheid van de zaak helder voor hem werd. Eveneens rust op ons dezelfde noodzakelijkheid om de waarheid van de religie te onderzoeken die door een boodschapper [Rasul] is gebracht, evenals de reflectie op de waarheid van de profetenwonderen. Daarbij is het ook de plicht van de boodschappers [Rasulun], wanneer Allah’s engelen komen, om te onderzoeken of het degelijk engelen zijn of de duivel? Dus bij het onderscheiden van valsheid en waarheid, heeft hun inspanning in deze zaken een veel hogere graad dan ons eigen inspanning. Tevens is dit de reden dat de profetenstatus veel groter zijn dan de onze omdat hun beproevingen in vergelijking met die van ons veel meer gecharmeerd zijn.

In het begin was dit dus zijn onderzoek en voorgevoel. Hierna werd het voor hem duidelijk dat het profeetschap feitelijk is. Door het velen bewijs inzake zijn profeetschap bedaarde zijn hart.

Hierna verteld al-Imam Ibn al-Jawziy een profetische overlevering met een overleveraarsketen die hem naar hem toe loopt.

Umar –Allah zijt tevreden met hem– zei dat de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede– dit gebed reciteerde: O Allah! Toon me een teken [wonder], waarin het volk van Quraysh opmerkzaam maakt die mij bespotten. Het werd hem verordend om die boom te roepen, waarop hij de boom riep. De aarde spleet open en met zijn verbonden wortels kwam de boom toesnellen en stond naast de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede–, waarop de boom zei: Wat is het wat u wilt? Wat is uw verlangen? De Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede– zei: Ga terug naar uw plaats. Die boom ging terug naar zijn plaats. Toen zei de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede– : Bij Allah! Nu zal de bespotting van de Quraysh op mij niet neigen.

Al-Imam Ibn al-Jawziy schrijft verder: De duivel indruppelt onzekerheden in de harten van de mensen hierover, dezelfde onzekerheid waarin hij het hart van Ibn Siyad indruppelde met het gevolg dat hij zelf het profeetschap opeiste. Ik heb dit vermeld in al-Talbis Iblis [Kashf al-Mushkil, Vol. 1, p. 24-25].

Mijn hermeunitiek [Al-Imam Ghulam al-Rasul Sa’idiy] over “ik vrees voor mijn eigen zelf”

De Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– zijn woorden “ik vrees voor mijn eigen zelf” waarin de interpretatie door al-Imam Ibn al-Jawziy werd gedaan, dat de vrees die hij had, was waar hij naar keek opdat het geen Satan is. Dit was absoluut niet het angstgevoel dat plaatsvond. Hoe kan hij dit soort angstgevoel hebben terwijl hij al het profeetschap werd geschonken toen Adam –Allah schenke hem vrede– tussen ziel en lichaam was [Sunan al-Tirmidhi 3968, Musnad Ahmad Vol. 5 p. 89]. Zelfs al in zijn jeugd kreeg hij de feitelijkheid van zijn profeet zijnde, zoals vermeld in de profetische overlevering:

Abu Dhar Ghafari –Allah zijt tevreden met hem– zei: O Boodschapper van Allah! Hoe bent u tot het inzicht gekomen dat u een profeet was en waardoor kwam deze zekerheid? Hij zei: O Abu Dhar! Ik was in Mekka en er kwamen twee engelen. De ene was op de aarde en de andere was tussen de hemel en de aarde. Een van hen zei tegen de ander: is dit een openbaring? Hij zei: Ja! Dit is een openbaring. Daarna zei hij: weeg hem af met één mannetje. Toen hebben ze me met één man afgewogen en ik kwam overmand uit. Hij zei: weeg hem nu af met tien mannen. Dus ze hebben mij met tien man afgewogen en ik kwam overmand uit. Toen zei hij: weeg hem af met honderd mannen. Dus ze hebben mij met honderd mannen afgewogen en ik kwam overmand uit. Daarna hebben ze mij met duizend mannen afgewogen en weer kwam ik overmand uit. Mensen vielen op het bord van de schaal. Toen zei een van de engelen tegen de ander: snij zijn buik open. Toen sneden ze mijn buik open en haalden ze mijn hart eruit. Hieruit haalden ze een donkerbloedige klomp vlees die een deel van de duivel was. Toen zei de een tegen de ander: was zijn buik goed en was zijn hart goed. Toen zei de een tegen de ander: hecht zijn buik. Dus ze hebben mijn buik gehecht. Daarna hebben ze het zegel der profeetschap tussen mijn twee schouders gestempeld, het staat er nog steeds en ik heb alles waargenomen van deze gebeurtenis [Dala’il al-Nabuwwa: 167, Sunan al-Darami: 14, Musnad Ahmad: Vol. 4 p. 184-185, Mujma’ al-Zawa’id: Vol. 8 p. 256].

*Ik heb een diepte-uitleg omtrent deze profetische overlevering in al-Anashrah in Tibyan al-Quran geschreven

Tevens vertelde Jabir bin Samura dat de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– zei: Vóór de aankondiging van het profeetschap was er in Mekka een steen die zijn vredesgroet overbracht op mij en zelfs nu nog steeds herken ik het [Sahih Muslim: 2277].

Dus ik zeg dat het begin van het profeetschap van de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede– een ander betekenisgevoel is. Zelfs vóór de aankondiging van zijn profeetschap was er geen vorm van angstgevoel of onzekerheid, er was juist zekerheid en vastberadenheid in zijn profeet zijnde. Toen hij tegen Vrouwe Khadija zei: ik vrees voor mijn eigen zelf, betekent niet dat hij vrees had voor [de manifestatie van] zijn eigen profeetschap. De betekenis is eerder de [manifestatie van zijn] verantwoordelijkheid van het profeetschap dat hem nu wordt opgedragen. Daarbij betekent dus de werkelijke zorg die hij had, was de goddelijke voorschrift met betrekking tot zijn profeetschap, opdat hij niet een tekort voor haar zijn. Dit is precies de reden dat Vrouwe Khadija hem antwoordde met: Nee, nooit! Bij Allah! Allah zal u nooit beschamen! [Ni’mat al-Bari fi Sharh Sahih al-Bukhari, Vol. 1, p. 130].