Hadith

De openbaring van de Profeet in de grot Hira en haar uitleg

De profetische overlevering [hadith]: de goddelijke openbaring
‘Aisha –Allah zijt tevreden met haar– overleverde: Het begin van de goddelijke openbaring aan de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– kwam in de vorm van een oprechte droom. Elke droom die de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– opvatte was zo helder als zichtbaar daglicht. Vervolgens werd het hart van de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– beschonken met de liefde voor afzondering. Hij ging zich afzonderen in de grot van Hira en bezigde zichzelf met aanbidding. Verscheidene nachten zou hij in de grot blijven en bracht voedsel met hem mee, [als hij niet meer te eten had] zou hij teruggaan naar Vrouwe Khadija –Allah zijt tevreden met haar– om zich te bevoorraden. Dit voortduurde totdat plotseling de openbaring op hem neerdaalde in de grot Hira. De engel die kwam zei tegen hem: “Lees.” Hij antwoordde: “Ik ben niet iemand die leest.” De Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– vertelde; daarna greep de engel me en drukte met zoveel kracht tot ik hard werd gedrukt. Daarna liet hij me los en zei: “Lees.” Ik antwoordde: “Ik ben niet iemand die leest.” Daarop greep hij me weer vast en drukte met zoveel kracht tot ik hard werd gedrukt. Toen liet hij me los en zei: “Lees.” Ik antwoordde: “Ik ben niet iemand die leest.” Daarop greep hij me weer vast en drukte met zoveel kracht tot ik hard werd gedrukt. Toen liet hij me los en zei: “Lees in de naam van uw Heer, Die geschapen heeft. Hij heeft de mens uit een bloedklomp geschapen, Lees en uw Heer is de Eerwaardigste, Die (de mens) met de pen heeft leren schrijven, Hij heeft de mens onderwezen wat hij niet wist.” [96:1-5]. Toen keerde de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– terug naar Khadija met de vervoering van openbaring en een bevend hart en hij zei: “Dek mij! Dek mij!” Dus de mensen van het huis bedekten hem tot zijn vreesgevoel verdween. Vervolgens vertelde hij de gebeurtenis aan Vrouwe Khadija en zei daarna: “O Khadija! Wat zal er met me gebeuren? Ik vrees voor me eigen zelf.” Ze antwoordde: “Nee, nooit! Felicitaties met uw blijde tijdingen. Allah zal u nooit beschamen. Bij Allah, u behoudt verwantschap met uw verwanten, spreekt altijd de waarheid, heft de last van de zwakken op, verdient voor de minderbedeelde, bent liefdevol voor uw gasten en helpt degenen die door ellende zijn getroffen op het ware pad.” Vrouwe Khadija bracht hem vervolgens naar haar vaderszijde oom, Waraqa Ibn Nawfal bin Asad bin ‘Abdul ‘Uzza. Hij was een man die het christendom [Nazarener] volgde in de onbekende periode [voor de islamitische] en de evangelies in het Arabisch schreef zover Allah wilde dat hij zou schrijven. Hij was een oude man en was blind geraakt. Vrouwe Khadija zei tegen hem: “O oom! Luister naar uw neefje.” Waraqa Ibn Nawfal zei: “Oh neefje! Wat hebt u gezien?” De Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– informeerde hem wat hij toen had gezien en Waraqa zei tegen hem: “Het is namus [engel Jibril] die Allah naar Musa zond. O hoe ik wens dat ik nog was! O, wat zou ik willen dat ik nog levendig ben wanneer uw volk u zullen verdrijven!” De Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede– zei: “Zullen zij mij verdrijven?” Waraqa zei: “Ja! Nooit kwam er een man met hetzelfde als u behalve met vijandelijkheid. Als ik uitstel kreeg, zou ik u sterk steunen.” [Sahih Muslim: 310, 311, 312; Sahih al-Bukhari: 3; ‘Abd al-Razzaq: 9719; Musnad Ishaq Ibn Rahwayh: 840; Musnad Abu ‘Awanah: vol. 1, p. 113; Sahih Ibn Hibban: 33; al-Shariah al-Ajurri: 439-440; Ibn Manda: 683; Abi Nu’aym’s Dala’il al-Nabuwwa: 162; al-Bayhaqi’s Dala’il al-Nabuwwa: vol. 2, p. 135-137; Musnad Ahmad: vol. 6, p. 233; Musnad Ahmad: 65957, vol. 43, p. 112-114].

حَدَّثَنِي أَبُو الطَّاهِرِ، أَحْمَدُ بْنُ عَمْرِو بْنِ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عَمْرِو بْنِ سَرْحٍ أَخْبَرَنَا ابْنُ وَهْبٍ، قَالَ أَخْبَرَنِي يُونُسُ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، قَالَ حَدَّثَنِي عُرْوَةُ بْنُ الزُّبَيْرِ، أَنَّ عَائِشَةَ، زَوْجَ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم أَخْبَرَتْهُ أَنَّهَا قَالَتْ كَانَ أَوَّلُ مَا بُدِئَ بِهِ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم مِنَ الْوَحْىِ الرُّؤْيَا الصَّادِقَةَ فِي النَّوْمِ فَكَانَ لاَ يَرَى رُؤْيَا إِلاَّ جَاءَتْ مِثْلَ فَلَقِ الصُّبْحِ ثُمَّ حُبِّبَ إِلَيْهِ الْخَلاَءُ فَكَانَ يَخْلُو بِغَارِ حِرَاءٍ يَتَحَنَّثُ فِيهِ – وَهُوَ التَّعَبُّدُ – اللَّيَالِيَ أُولاَتِ الْعَدَدِ قَبْلَ أَنْ يَرْجِعَ إِلَى أَهْلِهِ وَيَتَزَوَّدُ لِذَلِكَ ثُمَّ يَرْجِعُ إِلَى خَدِيجَةَ فَيَتَزَوَّدُ لِمِثْلِهَا حَتَّى فَجِئَهُ الْحَقُّ وَهُوَ فِي غَارِ حِرَاءٍ فَجَاءَهُ الْمَلَكُ فَقَالَ اقْرَأْ ‏.‏ قَالَ ‏”‏ مَا أَنَا بِقَارِئٍ – قَالَ – فَأَخَذَنِي فَغَطَّنِي حَتَّى بَلَغَ مِنِّي الْجَهْدَ ثُمَّ أَرْسَلَنِي فَقَالَ اقْرَأْ ‏.‏ قَالَ قُلْتُ مَا أَنَا بِقَارِئٍ – قَالَ – فَأَخَذَنِي فَغَطَّنِي الثَّانِيَةَ حَتَّى بَلَغَ مِنِّي الْجَهْدَ ثُمَّ أَرْسَلَنِي فَقَالَ اقْرَأْ ‏.‏ فَقُلْتُ مَا أَنَا بِقَارِئٍ فَأَخَذَنِي فَغَطَّنِي الثَّالِثَةَ حَتَّى بَلَغَ مِنِّي الْجَهْدَ ثُمَّ أَرْسَلَنِي ‏.‏ فَقَالَ ‏{‏ اقْرَأْ بِاسْمِ رَبِّكَ الَّذِي خَلَقَ * خَلَقَ الإِنْسَانَ مِنْ عَلَقٍ * اقْرَأْ وَرَبُّكَ الأَكْرَمُ * الَّذِي عَلَّمَ بِالْقَلَمِ * عَلَّمَ الإِنْسَانَ مَا لَمْ يَعْلَمْ‏}‏ ‏”‏ ‏.‏ فَرَجَعَ بِهَا رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم تَرْجُفُ بَوَادِرُهُ حَتَّى دَخَلَ عَلَى خَدِيجَةَ فَقَالَ ‏”‏ زَمِّلُونِي زَمِّلُونِي ‏”‏ ‏.‏ فَزَمَّلُوهُ حَتَّى ذَهَبَ عَنْهُ الرَّوْعُ ثُمَّ قَالَ لِخَدِيجَةَ ‏”‏ أَىْ خَدِيجَةُ مَا لِي ‏”‏ ‏.‏ وَأَخْبَرَهَا الْخَبَرَ قَالَ ‏”‏ لَقَدْ خَشِيتُ عَلَى نَفْسِي ‏”‏ ‏.‏ قَالَتْ لَهُ خَدِيجَةُ كَلاَّ أَبْشِرْ فَوَاللَّهِ لاَ يُخْزِيكَ اللَّهُ أَبَدًا وَاللَّهِ إِنَّكَ لَتَصِلُ الرَّحِمَ وَتَصْدُقُ الْحَدِيثَ وَتَحْمِلُ الْكَلَّ وَتَكْسِبُ الْمَعْدُومَ وَتَقْرِي الضَّيْفَ وَتُعِينُ عَلَى نَوَائِبِ الْحَقِّ ‏.‏ فَانْطَلَقَتْ بِهِ خَدِيجَةُ حَتَّى أَتَتْ بِهِ وَرَقَةَ بْنَ نَوْفَلِ بْنِ أَسَدِ بْنِ عَبْدِ الْعُزَّى وَهُوَ ابْنُ عَمِّ خَدِيجَةَ أَخِي أَبِيهَا وَكَانَ امْرَأً تَنَصَّرَ فِي الْجَاهِلِيَّةِ وَكَانَ يَكْتُبُ الْكِتَابَ الْعَرَبِيَّ وَيَكْتُبُ مِنَ الإِنْجِيلِ بِالْعَرَبِيَّةِ مَا شَاءَ اللَّهُ أَنْ يَكْتُبَ وَكَانَ شَيْخًا كَبِيرًا قَدْ عَمِيَ ‏.‏ فَقَالَتْ لَهُ خَدِيجَةُ أَىْ عَمِّ اسْمَعْ مِنِ ابْنِ أَخِيكَ ‏.‏ قَالَ وَرَقَةُ بْنُ نَوْفَلٍ يَا ابْنَ أَخِي مَاذَا تَرَى فَأَخْبَرَهُ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم خَبَرَ مَا رَآهُ فَقَالَ لَهُ وَرَقَةُ هَذَا النَّامُوسُ الَّذِي أُنْزِلَ عَلَى مُوسَى صلى الله عليه وسلم يَا لَيْتَنِي فِيهَا جَذَعًا يَا لَيْتَنِي أَكُونُ حَيًّا حِينَ يُخْرِجُكَ قَوْمُكَ ‏.‏ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏”‏ أَوَمُخْرِجِيَّ هُمْ ‏”‏ ‏.‏ قَالَ وَرَقَةُ نَعَمْ لَمْ يَأْتِ رَجُلٌ قَطُّ بِمَا جِئْتَ بِهِ إِلاَّ عُودِيَ وَإِنْ يُدْرِكْنِي يَوْمُكَ أَنْصُرْكَ نَصْرًا مُؤَزَّرًا ‏”‏ ‏.‏


De definitie van openbaring
Hafiz Ibn Hajar al-Asqalani (overleden 852) schrijft: In de islamitische wet wordt berichtgeving gezien als openbaring en soms betekent openbaring ook de spraak [kalam] die neerkwam op de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— [Fath al-Bari, Vol. 1, p. 9].

Hafiz Badr al-Din al-Ayni (overleden 855) schrijft: De conventionele betekenis in de islamitische wet met betrekking tot openbaring, wordt beschouwd als de spraak [kalam] die neerkwam op een profeet [Umdat al-Qari, Vol. 1, p. 14].

Mulla Ali al-Qari (overleden 1014) schrijft: De conventionele betekenis van openbaring wordt gezien als een goddelijke spraak die het hart van een profeet verenigde. Dus de woorden en de betekenissen van de spraak [kalam] die beiden zijn afgedaald, en deze afdaling gaat via Jibril, dan wordt dit beschouwd als de goddelijke spraak. En als het de spraak betreft waarvan de betekenis alleen maar is neergedaald over een wetgever en deze spraak met zijn eigen woorden heeft geïnterpreteerd, dan is dit een dienaar onder een profeet [Mirqat, Vol. 1, p. 264].

Waarom ging hij naar een grot?

Het begin van het profeetschap van de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— gebeurde in een ware droom. Het is dus geen toevallige gebeurtenis zodra de engel bij hem kwam. Daarom werd hij eerst gekiemd met de aard van het profeetschap middels een ware droom. De stenen en bomen zouden hem zien en hun vredesgroet over hem brengen en hij zou ze ook aanspreken. Toen stuurde Allah zijn engel naar hem toe in een waakzame staat. De liefde voor afzondering werd in zijn hart gezaaid zodat zijn hart ontspande van de wereldse zaken en zijn zorgen. Aangezien de gezondheid niet veranderd zodra de mensheid geen religieuze oefening doet. Daarom werd de toewijding van afzondering in hem gezaaid zodat hij zich afscheidde van zijn vriendschap, waardoor het gemakkelijk wordt om de openbaring te bereiken. De engel vroeg hem vaak “lees” en greep hem krachtig, zodat de intieme verbinding met de engel in hem werd gezaaid. De Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— zijn afzondering in de grot Hira was hetzelfde tijdens de aanvang van Profeet Ibrahim –Allah schenke hem vrede— toen hij zijn aanbidding deed met diepe gedachten en bezinning [Sharh Sahih Muslim: vol. 1, p. 657].

Hoe aanbad de Profeet voor zijn openbaring?

Het is geschreven door al-Imam Badr al-Din al-Ayni: [Een kwestie die eens wordt gesteld is] de wijze waarin hij aanbad voor de openbaring van zijn profeetschap, was het volgens de wetgeving van de vorige profeten –Allah schenke hen vrede—, of niet? Deze vraag heeft twee inzichten voor de mensen van kennis. De meerderheid berust zich op het laatste. Hun standpunt is dat zijn hart werd geschonken met de goddelijke manifestatie geworteld van puur licht en zodoende aanbad hij in deze conformiteit. Daartegenin nemen al-Imam Ibn al-Hajib en al-Imam al-Baydawi het standpunt dat hij een volgeling [mukallaf] was van een vorige wetgever [van een profeet]. Sommigen hebben dit verworpen omdat, als hij een volgeling was van een wetgever dan zouden de mensen van die wetgeving opscheppen. Dus de geleerden die instemmen dat hij een volgeling was van een vorige wetgever categoriseren zich in de volgende acht uitspraken over de totstandkoming van de wetgeving:

  1. Wet van Ibrahim
  2. Wet van Musa
  3. Wet van Isa
  4. Wet van Nuh
  5. Wet van Adam
  6. Hij volgde zonder een vaste wet
  7. Alle wetten waren feitelijk zijn wetten
  8. Al-Imam al-Amidi en Abu al-Ma’ali hebben deze vraag uitgesteld.
Indien sommige hierover bezwaar hebben, laat het ze dan uit de Qur’an horen: “Dan hebben Wij u geopenbaard: ‘Volg de godsdienst van Abraham, die los was van elke valsheid, en hij was geen afgodendienaar’” [16:123]. In deze context betekent godsdienst de wezen en attributen van Allah. Verder geeft het aan dat de gemeenschap van Ibrahim hem dienen te volgen, of dat zij hem moeten volgen in zijn bedevaart rituelen.

In een ander kwestie is er het geschil dat wat voor aard zijn manier van aanbidding was? Het antwoord is dat hij diep zou overdenken, dezelfde diepe weerspiegeling die Profeet Ibrahim –Allah schenke hem vrede— deed vóór zijn aanvang van het profeetschap. Of hij zou in afzondering zijn in de grot Hira waarin hij Allah gedenkt, zijn goddelijkheid observeert en zich inzwelgt in de studie van de goddelijke attributen.

En het derde geschil in de volgende kwestie is dat hij nog steeds de wetgeving van de vorige profeten zou volgen na zijn aanvang van het profeetschap. Het antwoord is dat er een verschil van mening is tussen de geleerden. Meerderheid van de geleerden, volgens de basisbeginselen, vindt het ontoelaatbaar; volgens de standpunten van al-Imam al-Razi, al-Imam al-Amidi en vele andere geleerden. Sommige geleerden zeggen dat hij de gever was van juridische beslissingen van de vorige boeken en dat zowel de vorige profeten –Allah schenke hen vrede— dezelfde zijn als onze wetgeving. Dit is het standpunt van al-Imam Ibn al-Hajib, en er wordt verteld dat er twee uitspraken zijn van al-Imam al-Shafi’ met betrekking tot dit en het authentieke is dat hij na het begin van het profeetschap geen volgeling was van de wetgeving van iemand anders [Umdat al-Qari, Vol. 1, p. 61].

Hoe wist hij met zekerheid dat het een engel was?
Al-Imam Badr al-Din al-Ayni schrijft: al-Imam Ibn Sa’d zegt met zijn eigen overleveraarsketen dat de engelen naar de Profeet in Hira kwamen op maandag de 17e van de maand Ramadan, en in die tijd was de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede— 40 jaar.

Een van de vragen die zich voordoet is dat vóór de aanvang van de openbaring de engel die tot hem kwam met de openbaring; hoe wist de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— met zekerheid dat het een engel was en niet de duivel. Al-Imam Badr al-Din al-Ayni gaf het volgende antwoord: de manier waarop een profeet zijn wonder aan zijn gemeenschap manifesteert om zekerheid te tonen, doen de engelen hetzelfde wanneer zij een openbaring aan een profeet brengen dan manifesteren zij hun wonder om zekerheid te tonen [Umdat al-Qari, Vol. 1, p. 62].

Het is hetzelfde wanneer Allah ons één eigenschap geeft die ons onderscheid tussen mens en dier, op dezelfde manier geeft Allah zijn profeten een ander kenmerk die hem de mogelijkheid geeft om onderscheid te kunnen maken tussen een engel en een duivel [Sharh Sahih Muslim: vol. 1, p. 659].

Zoals al-Imam al-Ghazali zegt: Een profeet krijgt een ander attribuut waarop hij de engelen ziet en kan observeren. Op dezelfde manier wanneer een mens een attribuut heeft dat hem onderscheidt van een blinde en kan waarnemen [Ihya al-Ulum, Vol. 4, p. 190].

Waarom zei de Profeet dat hij niet leest?
Dat de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— ongeletterd [Ummi] was betekent dat hij niet werd onderricht om te schrijven en lezen door een wereldse leraar. Als de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— een autodidactisch geletterde was, dan zouden mensen aan zijn profeetschap twijfelen. De Qur’an zijn verheven onderwerpen en de vermelding van de toestand van de voorgaande gemeenschappen bewijzen zijn profeetschap, omdat hij niet las zonder te worden verordend met alle onderwerpen, zoals iemand zou lezen zonder dat te kunnen vermelden. Als hij al een geletterde was, dan zouden mensen aan zijn profeetschap twijfelen door te zeggen dat hij andere boeken las en zijn zaken overnam, zoals het wordt genoemd in de Qur’an: “En voordien placht gij geen boek te lezen, noch met uw hand te schrijven, want dan zouden de leugenaars zeker getwijfeld hebben” [29:48].

Echter, na zijn aanvang van het profeetschap las en schreef hij ook. Dat hij onaangeleerd is in het schrijven en lezen was eigenlijk zijn wonder. Het beslissen over grote wetenschappen zonder wereldse lering in het lezen en schrijven en daarnaast nog de gave van schrijven en lezen is zijn wonder. Zie mijn ander boek, Sharh Sahih Muslim deel 5 voor meer diepgang in het onderwerp dat hij ongeleerd kon schrijven en lezen.

De Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— maakte bezwaar tegen het feit dat hij een lezer was door te zeggen: “Ik ben niet iemand die leest.” De reden voor hem om dit te zeggen was dat hij bezig was met aanbidding in de grot Hira. Dus toen de engel hem vroeg om te lezen maakte hij bezwaar opdat zijn aanbidding niet gehinderd zou worden.

Daarna heeft Jibril drie keer gezegd om te lezen en hij antwoordde door te zeggen dat hij niet degenen is die leest, en bij de vierde keer zei de engel: “Lees in de naam van uw Heer, Die geschapen heeft” [96:1]. Hierdoor raakte de Profeet attent tijdens zijn bezigheid in zijn obsessie en studie met het feit dat blijkbaar deze engel ook de naam van deze goddelijke wezen gebruikt. Daarom heeft de Profeet daarna de andere verzen opgelezen [Sharh Sahih Muslim: vol. 1, p. 662].

Het feitelijke uit deze profetische overlevering dat duidelijk werd gemaakt is dat Surah al-‘Alaq werd geopenbaard zonder de Basmalah[note]Basmalah wordt gerefereerd naar ‘Allah’s naam zij het begin de uiterst Barmhartige Erbarmer.’[/note] [Sharh Sahih Muslim: vol. 1, p. 662].

Een soortgelijke vraag werd gesteld door Shaykh al-Lamati aan al-Gawth Shaykh ‘Abd al-Aziz al-Dabbagh:[note]Dit staat niet in de originele Sharh. Het is toegevoegd om twijfels te elimineren middels verheldering uit de mystieke wereld.[/note]
Toen vroeg ik hem over de eerste Quranische openbaring toen Jibril –Allah schenke hem vrede— hem driemaal vastgreep, en de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— antwoordde met “Ik ben niet iemand die leest”. Hij greep hem hard vast. Waarom was dit zo?

Hierop antwoordde hij [Shaykh al-Dabbagh] dat de eerste greep was om middels hem, Allah’s aionische tevredenheid te verkrijgen, waarna er geen gramschap is. De tweede was zodat hij zich onder de Mohammedaanse waardigheid kon bevinden en zijn nobele bescherming kon verkrijgen. De derde was zodat hij kon worden opgenomen onder zijn gemeenschap [Ummah].

Hij verklaart verder dat de betekenis van Jibril’s woorden “Lees”, was om de eeuwige spraak [kalam] over te brengen door middel van zijn contingente tong. Hierbij werd de hele Qur’an geopenbaard tijdens die gelegenheid zoals het door Allah is gezegd: “De maand Ramadan is die, waarin de Qur’an werd nedergezonden: rechte leiding voor de mensen, gids en duidelijke woorden van oordeel” [2:185].

Toen voegde hij eraan toe dat de eis van Jibril was dat hij de eeuwige betekenis zou overbrengen die op dat moment aan hem werd gericht. Dus in reactie daarop zei de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede—: “Ik ben niet iemand die leest”, oftewel ik heb de krachtige middelen niet om de eeuwige betekenis en zijn eeuwige woorden te overbrengen mijn eigen contingente en lichamelijke tong. Hierop leerde Jibril hem hoe hij de eeuwige spraak kon overbrengen met zijn contingente tong. Dit is ook de reden dat de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— hem innig liefhad [al-Ibriz: p. 335].

Het vreesgevoel van de Profeet
De Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede— kwam met de vervoering van de openbaring aan zijn huis terwijl zijn hart beefde. Hij zei bij aankomst om hem te bedekken en na het bedekken deed zijn angst doen weggaan. Daarna vertelde hij alles [van de gebeurtenis] en zei dat hij voor zijn eigen zelf vreest.

Al-Imam al-Nawawi schrijft: al-Qadi Iyyad zei dat de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— zijn vrees niet betekende dat hij twijfelachtig werd over de goddelijke openbaring. Veeleer was de angst de grote verantwoordelijkheid die het met zich meebracht, opdat hij niet onvervuld zou blijven ten opzichte van anderen of als hij niet naar behoren invulling geeft aan de verzoeken van de goddelijke openbaring. Toen Allah zijn engel naar hem zond in de grot Hira en daarna de openbaring en de goddelijke wijding aan hem schonk, was het niet nodig van hem om opheldering te krijgen of het daadwerkelijk de engel van Allah was of niet.

Lees hier een diepgaand artikel over dit onderwerp.

De betekenis van Vrouwe Khadija’s verlichtende woorden
In deze profetische overlevering wordt vermeld dat Vrouwe Khadija zei: “Nee, nooit! Felicitaties met uw blijde tijdingen. Allah zal u nooit beschamen. Bij Allah, u behoudt verwantschap met uw verwanten, spreekt altijd de waarheid, heft de last van de zwakken op, verdient voor de minderbedeelde, bent liefdevol voor uw gasten en helpt degenen die door ellende zijn getroffen op het ware pad.”

Deze profetische overlevering leert ons dat Vrouwe Khadija –Allah zijt tevreden met haar– haar aanvaarding van de islam ingeleid was door het karakter van de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede—. Niet door een uitwendige wonder of [theologisch] logica-argumentatie, maar eerder verwonderd door zijn karakter dat zij het geloof van zijn profeetschap omarmde.

De geleerden zeggen dat Vrouwe Khadija –Allah zijt tevreden met haar– haar bewoordingen betekenden dat geen rampspoed hem zal bereiken omdat Allah omgangs- en beleefdheidsvormen van eerbaarheid aan hem heeft geschonken. Daarom is zijn karakter enorm deugdelijk waardoor het de reden is dat mooie etiquettes zichzelf beschermen tegen rampen en calamiteiten. Het leert ook dat alle goede dingen toegestaan ​​zijn om te worden geprezen op de mond van de mensheid en ook wanneer een persoon wordt gevreesd, moet men hem troosten met bewoordingen waardoor zijn angst verdwijnt. Deze profetische overlevering bewijzen Vrouwe Khadija’s –Allah zijt tevreden met haar– juiste benadering, gerijpt intellect, gerechtelijk inzicht en haar waarachtigheid [Sharh Sahih Muslim: vol. 1, p. 663].

Wat is de reden dat Waraqa bin Nawafil in het verhaal wordt genoemd?
In deze profetische overlevering wordt gezegd dat Vrouwe Khadija de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede— naar Waraqa Ibn Nawafal bracht en na het hele incident te hebben gehoord, zei hij dat dit dezelfde namus was die naar Musa –Allah schenke hem vrede— kwam met de openbaring.

De reden dat de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede— naar Waraqa bin Nawafal ging was zodat mensen kwamen te weten dat de persoon die de Profeet zijn profeetschap bevestigde een christelijke geleerde was, en tevens de profeetschap van de Profeet aan te duiden aan het christelijke volk.

Namus betekent de houder van goede geheimen, iemand die het goede tijdingen geheim houdt. Jamus betekent de houder van kwade geheimen, een persoon die geheim van slechte tijdingen geheim houdt. De reden dat Profeet Musa –Allah schenke hem vrede— hier werd genoemd was dat hij werd aanvaard als een profeet onder het volk van Joden en Christenen. In tegenstelling tot Profeet Isa –Allah schenke hem vrede— die volgens sommige Joden niet als profeet wordt aanvaard, of omdat de christenen ook de bevelen van de Torath volgden, of dat Profeet Musa en Profeet Muhammad –Allah schenke hen vrede— waren allebei Kalim Allah [Gesproken met Allah] en Kathir al-Mujizah [De veelzijdige wondergave] [Sharh Sahih Muslim: vol. 1, p. 664].

Hoe zit het met het deel dat tijdens de uitstel van de openbaring de Profeet zelfmoordneiging had?
In de profetische overlevering: 313, 314, 315, 316, 317 wordt vermeld dat de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede— een biografische memoires gaf van de onderbreking van de openbaring.

Al-Imam Badr al-Din al-Ayni schrijft: al-Imam al-Bukhari vertelt een uitgebreide editie van deze hadith in zijn boek, dat de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— droevig werd. En het is overgeleverd tot ons dat hij zo droevig was dat hij voortdurend trachtte zichzelf van de toppen van de hoge bergen te werpen en elke keer als hij het toppunt van een berg opging om zichzelf neer te gooien, zou Jibril voor hem verschijnen en zeggen: “O Muhammad (Allah schenke hem zegen en vrede)! U bent inderdaad de waarachtige Boodschapper van Allah.” Hierdoor verdween zijn rusteloosheid en zijn hart werd kalm en zou zo naar huis terugkeren. En telkens wanneer de periode van de komst van de openbaring lang zou worden, zou hij opnieuw naar het toppunt van een berg gaan, dan zou Jibril voor hem verschijnen en hem zeggen wat hij eerder had gezegd [Sahih al-Bukhari: 6982].

Deze profetische overlevering is onthecht, omdat al-Imam al-Bukhari de overleveraarsketen niet noemde, noch zei dat het de werkelijke bewoording van de Profeet was –Allah schenke hem zegen en vrede— noch is dit incident bekend in de karakter van de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— [Umdat al-Qari, Vol. 1, p. 55-56].

En de meerderheid van de traditiegeleerden [Muhaddithin] hebben deze hadith genoemd zonder het verlengde deel en [met betrekking tot] ‘wat heeft ons bereikt’ is dit de verklaring van al-Zuhri, en de betekenis is dat dit deel de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede— ‘van wat ons bereikt heeft’ is de toevoeging van al-Zuhri en er is geen verband met deze hadith [wat betekent dat dit deel wordt verbroken], al-Kirmani zei: dit is wat duidelijk is [Fath al-Bari, Vol. 12, p. 361].

De juiste vorm van antwoord is dat het verlengde deel van de overlevering is verbroken of een interpolatie is, en dat dit deel in de Sahih van al-Bukhari niet authentiek is. Zoals het afdoende bewijs is dat de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— beschermd tegen zonden en opstandige daden, en gebroken overleveraarsketen van profetische overleveringen hebben geen competentie in het geloofsleer. Deze overlevering wordt ook genoemd in Miskhat al-Masabih uit Sahih al-Bukhari, maar het is verbazingwekkend om te zien dat bij Mulla Ali al-Qari en Shaykh Abd al-Haq Muhaddith al-Dehlwi er geen sprake was van hermeneutiek en zwijgzaam verder gingen. Op dezelfde manier sprak al-Imam Ghulam al-Rasul Ridawi in zijn Tafhim al-Bukhari niets over deze overlevering [Sharh Sahih Muslim: vol. 1, p. 664]

Waarom was de openbaring uitgesteld?
Shaykh Abd al-Haq Muhaddith al-Dehlwi schrijft: De reden dat de openbaring was uitgesteld was omdat de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— angstig en zorgelijk voelde na de neerdaling van de openbaring, om dit weg te laten gaan werd in de tussentijd hartstocht en dynamiek in het hart gegroeid zodat de openbaring toereikend is [Ashi’at al-Lam’at, Vol. 4, p. 509].

Had de Profeet voor de openbaring al het profeetschap?
Sayyid Mawdudi zegt: “Voor de Qur’anische openbaring was de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede— geen profeet, ook wist hij niet dat hij één zou worden.” Het bewijs dat Mawdudi biedt, is het volgende vers van de Qur’an:
En gij hadt niet verwacht dat het Boek aan u zou worden geopenbaard” [28:86]
Niet waart gij hiervóór bekend met het Boek, noch met de religie” [42: 52]

Dit vers in dit hoofdstuk bewijst dat hij vóór de neerdaling van het verheven profeetschap absoluut niet wist dat hij een profeet zou worden [Sirat Sarwar-í ‘Alam, Vol. 2, p. 108].

Dit vers is eigenlijk een bewijs voor de hele Qur’an. Waarschijnlijk bedoelde Sayyid Mawdudi dat het iets op wijst. Dus dat dit vers erop wijst dat de Profeet –Allah schenke hem zegen en vrede— geen kennis had van het feit dat hij een profeet was vóór de Quranische openbaring. Echter, dit is niet de realiteit, zoals de eerste woorden van het vers ‘En gij hadt niet verwacht’ wordt genoemd in de hermeneutiek [Tafsir] waar Ibn Abbas –Allah zijt tevreden met hem— zei dat dit vers zijn uitwendige aanspreekvorm de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede— is maar het oogmerk is zijn gemeenschap. Dus dat zijn gemeenschap niet verwachtte dat het Boek aan hem zou worden geopenbaard [Sharh Sahih Muslim: vol. 1 p. 668].

Deze overlevering wordt ook genoemd in de hermeneutiek [Tafsir] van al-Imam al-Khazin: Ibn Abbas –Allah zijt tevreden met hem— zei dat dit de uitwendige aanspreekvorm is voor de Profeet en zijn oogmerk is zijn gemeenschap [Tafsir al-Khazin, Vol. 3, p. 444].

Al-Imam Abu al-Barakat al-Nasafi al-Hanafi noemde ook dezelfde overlevering in zijn hermeneutiek Madarik Tanzil [Madarik Tanzil Wa Haqaiq al-Tawil, Vol. 3, p. 444].

Hoe dan ook de overlevering van Ibn Abbas –Allah zijt tevreden met hem— bewijst dat dit vers niet op iets wijst [zoals vermeld door Sayyid Mawdudi]. Verder wordt de toespraak tot de Profeet bewaard. De kwestie van Mawdudi is echter geen bewijs, want hij liet een belangrijk deel weg in hetzelfde vers waarin alles wordt gekanaliseerd. Het vers is als volgt: “En gij hadt niet verwacht dat het Boek aan u zou worden geopenbaard; doch het is een genade van uw Heer” [28:86] [Sharh Sahih Muslim: vol. 1, p. 669].

Al-Imam al-Razi schrijft: Hoewel, Allah heeft gezegd dat het Boek alleen door middel van Allah’s genade geopenbaard is, en het is mogelijk dat dit betekende als de uitwendige betekenis, dat hij eigenlijk Allah’s genade verwachtte dat het Boek werd geopenbaard [Tafsir al-Kabir, Vol. 4, p. 463].

Dus het is bewezen dat de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede— het Boek verwachtte, maar het ‘verwachtte’ was alleen de genade van Allah waar hij naar streefde. Aangezien hij zelfs niet van Profeet Harun –Allah schenke hem vrede— als een vorm van smeekbede zijn profeetschap heeft gekregen, noch van Profeet Yahya en Sulayman –Allah schenke hem vrede— ontving hij een vorm van nalatenschap voor een profeetschap. Samenvattend kunnen we zeggen dat  zijn profeetschap geen enkele verbintenis had met een uitwendige bedoeling of wereldlijke verkrijging, ten zeerste ontving hij zijn profeetschap alleen door Allah’s genade [Sharh Sahih Muslim: vol. 1, p. 669].

Er is nog een ander vers uit de Qur’an dat door Mawdudi wordt gebruikt als bewijs: “Niet waart gij hiervóór bekend met het Boek, noch met de religie” [42:52].

Met betrekking tot het gezegde van Mawdudi, om zijn uiterlijke betekenis van dit vers te dragen, dan wordt het noodzakelijk om te geloven dat vóór de Quranische openbaring de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede— geen geloof had [Allah verhoede!]. Als hij zijn eigen geloof niet eens kende, hoe kan hij dan een gelovige worden? Daarom wordt [een dergelijke verklaring] beschouwd als slechte etiquette over zijn profeetschap, omdat deze onverschrokkenheid een gelovig hart doet beven.

De mensen van kennis namen niet de uiterlijke betekenis. Al-Imam Aalusi schrijft, dat er een overeenstemming is over dit gezegde dat de Profeten –Allah schenke hen vrede— vóór hun goddelijke openbaring gelovigen waren. En Muhiy al-Din Ibn al-Arabi in zijn Futuhat al-Makkiyya heeft geschreven dat de Boodschapper van Allah –Allah schenke hem zegen en vrede— voordat Jibril kwam met de openbaring de synoptische Qur’an al had bereikt [Ruh al-Ma’ani Vol. 25, p. 58].

Dit vers is veelvuldig beantwoord door geleerden. Maar het beste antwoord is dat het verboden is om dit vers te beoordelen. Daarom is de wijsheid hierachter om tocht iets te begrijpen middels syllogisme [Qiyas] met betrekking tot dit vers, dat vóór de Quranische openbaring hij de religie en het Boek niet kende middels syllogisme. Dus welke kennis hij hier ook over had, het is een geschonken kennis van Allah, niet door syllogisme. Met betrekking tot de kwestie of hij al een profeet was of pas een profeet was op veertig jarige leeftijd schrijft al-Imam Aalusi, dat Profeet Isa –Allah schenke hem vrede— een profeet was bij zijn geboorte en dat Profeet Yahya -Allah schenke hem vrede— een profeet was toen hij twee-drie jaar oud was; “’O Johannes [Yahya], houdt u krachtig aan het Boek.’ Wij schonken hem profeetschap toen hij nog een kind was.’” [19:12]. Dus wanneer Profeet Yahya op jonge leeftijd en Profeet Isa bij de geboorte al profeetschap hebben verkregen, hoe kunnen ze dan bij de geboorte van hun profeetschap achtergesteld raken terwijl het hier gaat om de beminde van Allah en hij de middel is dat alle profeten hun profeetschap aan verlenen [Ruh al -Ma’ani, Vol. 25, p. 40].

En al-Imam al-Tirmidhi overlevert met zijn overleveraarsketen deze profetische overlevering: Abu Hurayra –Allah zijt tevreden met hem— zei dat de metgezellen vroegen: O Boodschapper van Allah! Wanneer had u het profeetschap ontvangen? Hij antwoordde: Toen Adam tussen ziel en lichaam was [Jami’ al-Tirmidhi, p. 519, 3968].