Sociale rechten
Wat zegt de islamitische wet over mijn ongehoorzame kind?
Vraag: Een zoon nam in ongehoorzaamheid naar zijn vader toe zijn volledige bezit in beslag, en daarbij liet hij voor zijn vader geen enkel levensonderhoud na behalve de vernedering en oneerbiedigheid aan de vader. En Allah heeft geoordeeld met betrekking tot gehoorzaamheid aan de vader als gehoorzaamheid aan Hem. Deze handelswijze is dus in tegenspraak met het oordeel van Allah, zal hij worden veroordeeld als afzweerder [Munkir] van Allah? En om de geboden van de Heer te verloochenen, wat is dan het oordeel in de islamitische wet? En in welke mate is hij zondig? Verklaar, ontvang beloning.
Antwoord: De genoemde zoon is een schurk, een zondaar, een schuldige, zeer ongehoorzaam, en hij heeft het voorrecht op een ernstige straf en toorn van Allah. Ongehoorzaamheid aan de vader is ongehoorzaamheid aan Allah, en de ongenoegen van de vader is de ongenoegen van Allah. Als men de ouders behaagt, dan zijn zij zijn paradijs, en als hij hen mishaagt dan is voorzeker het hellevuur voor hem. Wanneer hij de vader niet behaagt, welke verplichtingen dan ook, welke vrijwillige daad dan ook, welke weldaad dan ook, zal helemaal niet worden verhoord. Naast de straf van het hiernamaals, zal dan in deze wereld een ernstig narigheid neerdalen in iemands leven, [en] ten tijde van de dood zal, Allah verhoede, het overlijden zonder het geluk van de geloofsovertuiging gevreesd worden.
In de hadith wordt door de Boodschapper van Allah (Allah schenke hem zegen en vrede!) gezegd:
In de hadith wordt door de Boodschapper van Allah (Allah schenke hem zegen en vrede!) gezegd:
طاعۃ اﷲ طاعۃ الوالد ومعصیۃ اﷲ معصیۃ الوالد۔ رواہ الطبرانی عن ابی ھریرۃ رضی اﷲ تعالٰی عنہ
“Het gehoorzamen van Allah is gehoorzaam zijn aan de vader, en laakbaar jegens Allah is om laakbaar te zijn jegens je vader.”
[al-Tabarani[note]al-Mu’jam al-Awsat: #2276 al-Maktabat al-Ma’ruf Riyad 3/134[/note] heeft dit overgeleverd van Abu Hurayra (Allah hebbe hem welgevallen!)]
In een andere hadith zegt de Boodschapper van Allah (Allah schenke hem zegen en vrede!):
In een andere hadith zegt de Boodschapper van Allah (Allah schenke hem zegen en vrede!):
رضا اﷲ فی رضا الوالد وسخط اﷲ فی سخط الوالد۔ رواہ الترمذی وابن حبان فی صحیحہ والحاکم عن عبداﷲ بن عمر رضی اﷲ تعالٰی عنھما
“Het behagen van Allah is in het behagen van de vader, en de boosdoenerij van Allah is in de boosdoenerij van de vader.”
“Het behagen van Allah is in het behagen van de vader, en de boosdoenerij van Allah is in de boosdoenerij van de vader.”
[al-Tirmidhi: 1899 en Ibn Hibban in hun Sahih-verzameling en al-Hakim hebben het overgeleverd van Abdullah b. Umar (Allah hebbe hen welgevallen!)]
In een derde hadith zegt de Boodschapper van Allah (Allah schenke hem zegen en vrede!):
ھما جنتک ونارک۔ رواہ ابن ماجۃ عن ابی امامۃ رضی اﷲ تعالٰی عنہ
“Je ouders zijn je paradijs en je hellevuur.”
“Je ouders zijn je paradijs en je hellevuur.”
[Ibn Majah: 3662 heeft het van Abu Umamah (Allah hebbe hem welgevallen!) overgeleverd]
In een vierde hadith zegt de Boodschapper van Allah (Allah schenke hem zegen en vrede!):
الوالد اوسط ابواب الجنۃ فان شئت فاضع ذٰلک الباب او احفظہ۔ رواہ الترمذی فی صحیحہ وابن ماجۃ وابن حبان عن ابی الدرداء رضی اﷲ تعالٰی عنہ
“De vader is de middelste poort van alle poorten van het paradijs, het is nu aan jou of je het met eigen handen graaft of bewaakt.”
“De vader is de middelste poort van alle poorten van het paradijs, het is nu aan jou of je het met eigen handen graaft of bewaakt.”
[al-Tirmidhi: 1900 in zijn Sahih-verzameling en Ibn Majah: 3663 en Ibn Hibban hebben het van Abu al-Darda overgeleverd]
In de vijfde hadith zegt de Boodschapper van Allah (Allah schenke hem zegen en vrede!):
ثلثۃ لایدخلون الجنۃ العاق لوالدیہ والدیوث والرجلۃ من النساء۔ رواہ النسائی والبزار باسناد جید والحاکم عن ابن عمر رضی اﷲ تعالٰی عنہما
“Drie personen zullen het Paradijs niet binnengaan: de ongehoorzamers van hun ouders, en de dayyuth[note]Iemand die geen schaamte (ghayrah) [bescherme jaloezie of ijverzuchtig] inneemt voor zijn vrouw, dusdanig dat hij haar niet waarschuwt om op een juiste wijze te bedekken buitenshuis. Zie: https://ridawiyyah.nl/wat-zegt-de-islam-over-de-man-wiens-vrouw-ongepast-gekleed-naar-buiten-gaat/[/note], en de vrouw die mannen in haar uiterlijke verschijning imiteert.”
“Drie personen zullen het Paradijs niet binnengaan: de ongehoorzamers van hun ouders, en de dayyuth[note]Iemand die geen schaamte (ghayrah) [bescherme jaloezie of ijverzuchtig] inneemt voor zijn vrouw, dusdanig dat hij haar niet waarschuwt om op een juiste wijze te bedekken buitenshuis. Zie: https://ridawiyyah.nl/wat-zegt-de-islam-over-de-man-wiens-vrouw-ongepast-gekleed-naar-buiten-gaat/[/note], en de vrouw die mannen in haar uiterlijke verschijning imiteert.”
[Sunan al-Nasa’i: 2562 en al-Bazzar hebben met een deugdelijk (Jayyid) overleveraarsketen, en al-Hakim van Ibn Umar (Allah hebbe hen welgevallen!) overgeleverd]
In de zesde hadith zegt de Boodschapper van Allah (Allah schenke hem zegen en vrede!):
In de zesde hadith zegt de Boodschapper van Allah (Allah schenke hem zegen en vrede!):
ثلثۃ لایقبل اﷲ عزوجل منھم صرفا ولا عدلا عاق ومنان ومکذب بقدر۔ رواہ ابن ابی عاصم فی السنۃ بسند حسن عن ابی امامۃ رضی اﷲ تعالٰی عنہ
“Drie personen die Allah elk hun verplichte en vrijwillige daden niet verhoord: de ongehoorzame, degene die bekend maakt over zijn liefdadige donaties, en degene die ontkent dat goed en kwaad goddelijk bestemd zijn.”
“Drie personen die Allah elk hun verplichte en vrijwillige daden niet verhoord: de ongehoorzame, degene die bekend maakt over zijn liefdadige donaties, en degene die ontkent dat goed en kwaad goddelijk bestemd zijn.”
[Ibn Abi Asim heeft in al-Sunnah[note]al-‘Ilal al-Mutanahiyya: 239; Mujma’ al-Zawai’d: 7/206[/note] met een deugdelijk (Hasan) overleveraarsketen van Abu Umamah (Allah hebbe hem welgevallen!) overgeleverd]
In de zevende hadith zegt de Boodschapper van Allah (Allah schenke hem zegen en vrede!):
In de zevende hadith zegt de Boodschapper van Allah (Allah schenke hem zegen en vrede!):
کل الذنوب یؤخرمنھا ماشاء الی یوم القیٰمۃ الاعقوق الوالدین فان اﷲ یعجلہ لصاحبہ فی الحیاۃ قبل الممات رواہ الحاکم ۱؎ والاصبہانی والطبرانی عن ابی بکر رضی اﷲ تعالٰی عنہ
“Zodra Allah wil straffen voor alle zonden, dan zal hij de Dag des Oordeels vestigen, maar de straf voor ongehoorzaamheid aan de ouders reikt tijdens iemands leven.”
“Zodra Allah wil straffen voor alle zonden, dan zal hij de Dag des Oordeels vestigen, maar de straf voor ongehoorzaamheid aan de ouders reikt tijdens iemands leven.”
[al-Hakim[note]al-Mustadrak lil-Hakim: 4/156; Kanz al-Ummal: 45545[/note], al-Asbahani en al-Tabarani hebben het van Abi Bakr (Allah hebbe hem welgevallen!) overgeleverd]
In de achtste hadith staat: Een jongeman was op zijn laatste ademtocht, zij zouden hem opdragen de geloofsbelijdenis te reciteren, hij kon het niet reciteren totdat de Profeet (Allah schenke hem zegen en vrede) kwam en zei: ‘Reciteer; er is geen schepper dan Allah.’ [La-Ilaha IlAllah] Hij zei dat hij dat niet kon. Het werd bekend dat zijn moeder ontevreden was, dus stelde hij haar [erna] tevreden, waarbij de tong de geloofsbelijdenis uitsprak. [Imam Ahmad[note]Opmerking: Ondanks de zoekopdracht zijn de bewoordingen van de hadith niet gevonden in Ahmad en al-Tabarani, zie Shu’b al-Iman: 7892 voor deze bewoordingen.[/note] en al-Tabarani hebben het van Abdullah b. Abi Uwfa (Allah hebbe hem welgevallen!) overgeleverd]
Alhoewel deze zaken de zondaar en zijn daden zich al verzetten tegen het oordeel van Allah. Het vereist hem niet tot een afzweerder [Munkir] van Allah totdat hij niet zegt dat het gehoorzamen van de vader wettelijk niet noodzakelijk is, of, Allah verhoede, om te vernederen en oneerbiedigen van de vader is toegestaan. Wie in absoluutheid, zonder interpretatie is overtuigd van dit leerstelling, hij is voorzeker een afzweerder [Munkir] van Allah en op hem is de onomstotelijke beschuldiging van heidendom [Kufr], en toevlucht wordt gezocht in Allah, en Allah weet het beter en zijn kennis is volmaakt en alomvattend.
al-Imam Ahmad Rida al-Baraylwi
Risala: al-Huquq li Tarhi al-Uquq 1307 ≈ 1890
12-Shaban-1311 || ≈ 18-Feb-1894
Al-‘Ataya al-Nabawiyya fi’l-Fatawa al-Ridawiyyah 24:383#158